maandag 8 oktober 2012

Klein mysterie 383 – Horst(er)(s) (2)

Zo af en toe is het ook wel eens mooi als kleine mysteries worden opgelost. Ik hoop dan dat ter zake kundigen op een stukje reageren en licht in de duisternis willen verschaffen. Vaak is die hoop ijdel – nu eens een keer niet. Het gaat om een stukje van vorige week. De vraag was of we in dit dorp nu Horster of Horsters spreken. Ik kwam er niet helemaal uit. Stilletjes hoopte ik op opheldering van in elk geval twee mensen: Ger Gubbels en Piet Meijers.
Ger is docent Frans en onder heel veel meer voorzitter van de Kloskommissie en, zo ontdekte ik pas onlangs, in een alweer grijs verleden auteur van Dedda, cursus Horster [sic] vur boetendörpse (dat hij een zoon heeft grootgebracht die buitengewoon fanatiek supporter van Helmond Sport is, is weliswaar onvergeeflijk maar in dit verband van minder belang).
Piet – voor mij oom Piet – is Neerlandicus, Horstenaar van geboorte maar al een jaar of vijftig woonachtig in Sittard en omgeving en onder heel veel meer auteur van het in 1966 in Taal en Tongval verschenen artikel ‘De perceptie van een vijftal Horster klinkers’ (dat hij ooit zijn aanhangerschap van VVV inruilde voor dat van Fortuna is weliswaar onvergeeflijk maar in dit verband van minder belang).  
Wat wil nu het geval? Ongevraagd en onafhankelijk van elkaar reageerden Ger en Piet op het stukje over het Horster(s). Ger woensdagochtend om 7.53 uur; Piet woensdagavond om 19.57 uur. Beiden weigeren hoog van de toren te blazen (Ger: ‘Een pretentieloze reactie’; Piet: ‘Een poging’). Altijd fijn, maar nog fijner is dat beiden tot dezelfde conclusie komen. Hun reactie is voer voor fijnproevers. Lees maar. Eerst Ger:  

‘Een pretentieloze reactie: ik denk, dat het Duits hier van vroeger uit een rol speelt: in de woordgroep “de Horster taal” is Horster een bijvoeglijk naamwoord. Met de uitgang –er worden in Duitsland bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van stedennamen: Bremer Stadtmusikanten, Berliner Luft, Wiener Symphoniker, Münchner Freiheit, Frankfurter Würstl, Kölner Dom (maar: Kölsch Wasser), Krefelder Kirmes. In het Nederlands (en dialect) hebben we deze afleiding ook: Maastrichter Staar, Deventer koek (al ligt dit wat anders), Groninger paard, Kirchröadsjer meadsjer (ligt wat ingewikkelder). Wellicht wat verouderd (of sjieker).
Want ik heb de indruk, dat in het Nederlands tegenwoordig de voorkeur gegeven wordt aan de toevoeging –s of –se: Nijmeegse Vierdaagse, Haagse hopjes, Venlose vastelaovend, Eindhovens Dagblad, Sittardse gemeenteraad, Leidens (Leids) ontzet, Gouda’s glorie, Bossche bol.
Maar als ik dorpen uit de buurt bekijk dan is bovenstaande redenering nogal willekeurig, want Kronenberger Hof kan wel, maar Meteriker molen niet; Broekhuizer kermis wel, maar Meldersloër musea niet; Grubbenvorster ijssalons wel, maar Swolgener tennisclub niet; Lottumer kermis wel (hoewel niet fraai om een of andere reden), Griendtsvener kanalen niet. Ik heb nog even overwogen of het met enkelvoud/meervoud van doen kon hebben, maar dat geloof ik niet. Dus hier heb ik even geen theorie over.
Wat de taal “an sich” betreft, hebben we te maken met een combinatie van bovenstaande, denk ik: ik ga er vanuit, dat het moet zijn het Horster (’t Hôrster). Mensen die ’t hebben over ‘Hôrsters” plakken de s van bijvoorbeeld het Zerums, ’t Venraojs, ’t Tienders, ’t Brokezes en ’t Venloos daar nog eens achteraan (vgl. dialect Grubbevôrster iêssalons, Grubbevôrsterse iêssalons). Dat is te veel van het goede.’  
Tot zover Ger. Nu Piet:

‘Een poging. Het bijvoeglijk naamwoord van een toponiem wordt meestal gevormd door er (soms na enige vervorming) een –s achter te plaatsen: Venlo > Venloos, Sittard > Sittards, Spanje > Spaans. Datzelfde doet men om de ter plaatse gesproken taal aan te duiden: Venloos, Sittards, Spaans. Ook als de naamwoordvorming wat afwijkt, gaat het laatste op: Rusland > Russisch, Australië > Australisch, Amerika > Amerikaans, Madrid> Madrileens = zowel bijvoeglijk naamwoord als taalaanduiding.
Is het nu niet logisch dat de taalgebruiker op een overeenkomstige manier te werk gaat als hij zijn tong niet wil breken en het bijvoeglijk naamwoord op een ander manier vormt, bijvoorbeeld door er niet –s, maar –er achter te zetten: dus Horst > Horster = bijvoeglijk naamwoord, maar ook taal. Zo gezien, zou ‘HorsterS’ een hypercorrecte vorm zijn, gebruikt omdat men denkt dat de benoeming van een taal nu eenmaal op een –s moet eindigen.
Als je wilt weten, of je dit als een taalregel mag beschouwen, zou je de geldigheid op verschillende plaatsen moeten toetsen. Dat moet te doen zijn. Grubbenvorst ligt al in de buurt. Dan nog een paar telefoontjes naar plaatsen als Beesd, Zeist, Voorst, Dorst, Weert en Weesp en je bent al een eind op weg. Ik wacht af. En nu we het er toch over hebben. Wat zouden ze er in Den Bosch van maken, en in Oss?’
Samengevat: Horster of Horsters? Horster! Want Horsters is ‘te veel van het goede’ (Ger) / ‘een hypercorrecte vorm’ (Piet). Lijkt me sterk dat iemand hier nog wat tegenin te brengen dan wel aan toe te voegen heeft.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten